Sigur Rós maakt muziek voor introverte mensen. sfeerstukken waar je ademloos naar luistert en stilletjes op meehuilt. Twee avonden achter elkaar staan de IJslanders in een volgepakt Paradiso. Hun muziek neigt naar klassiek, met een hoog piepende zanger die zijn gitaar als cello bespeelt. Niet de teksten zijn belangrijk, maar de klanken. De noten rekt zanger Jónsi Birgisson langer en langer uit met zijn falsetstem.
Om hem heen staat een mini-orkest van tien man met gitaren, toetsen, strijkers en ook blazers, die overigens nauwelijks te horen zijn. Met de concentratie van een schouwburgpubliek wordt er naar de muziek geluisterd. Lange stiltes vallen na de eerste nummers, waarna er aarzelend en dan toch uitbundig geklapt wordt.
Eigenlijk maakt het niet uit hoe Sigur Rós speelt. De volledige toewijding van hun fans hebben ze toch al. Hun laatste plaat Valtari werd dit jaar minder goed ontvangen, maar daar spelen ze dan ook weinig nummers van. De setlist is een bloemlezing uit hun vijf eerdere platen, met opvallend veel nummers van ( ).
Sigur Rós neemt het publiek gedurende twee uur mee naar andere werelden. Ze creëren een esoterische, feeërieke omgeving, waar gewone mensen eigenlijk niet in thuis horen. De projecties op het metershoge doek achter de band en aan de zijkanten van de zaal versterken dat gevoel. We zweven over IJslandse bergen of bevinden ons op de bodem van de oceaan tussen het plankton.
Genadeloos hard
Tussen de rustige sfeerstukken door rockt de set van Sigur Rós behoorlijk. Al in openingsnummer Í Gær, slaat de drummer genadeloos hard op zijn toms. Het is vooral tijdens deze uitbundige momenten, wanneer de band zijn volle kracht laat gelden, dat Sigur Rós overtuigt. Ný Batterí doet denken aan Godspeed You! Black Emperor en Mogwai. Bands die goed een spanning op weten te bouwen. Maar helaas worden de intensere nummers vaak opgevolgd door langzame intro’s, waardoor er geen echte climax ontstaat en de spanning soms wegvloeit.
Erg sterk is Hafsol, met een haast dreigend, repetitief intro dat de bassist met een drumstokje op zijn snaren voortbrengt. En Hoppípolla, bekend als achtergrondmuziek bj tv-programma’s, waarop het publiek wordt uitgenodigd om mee te neuriën. Het is één van de weinige momenten waarop zanger Jónsi contact met het publiek zoekt.
In de toegift gaat er het een en ander mis tijdens Glósóli. Het geluid is niet goed en de drummer zit er even naast, maar het deert niet. Maar zelfs een rommelige Sigur Rós raakt de gevoelige snaar. Een blik achterom in het publiek bevestigt dat meerdere mensen stilletjes staan te huilen.
Recensie: Saskia Naafs
Foto’s: Erik Bremer