De vreemdeling loopt door de woestijn, zit in een bus, op een boot of spoelt aan. Europese wateren zijn een openbare begraafplaats geworden. De kennismigrant, de verliefde man, de vluchteling, zij staan voor de poorten van het Westen. Als we kijken naar de traditie van de Westerse filosofie spreken we van de Ander. De Ander, één van de eerste woorden die je leert als student filosofie bij de introductie van het wijsgerig vocabulaire. Filosofen, zoals Jean-Luc Nancy en Julia Kristeva spreken over de Ander of de indringer. Zelfs wanneer het gaat over gastvrijheid, zoals bij Jacques Derrida, en de Ander een gast zou moeten zijn, gaat het om een illegaal lichaam. Ons denken is een legalistisch denken waarbij wet en staat het uitgangspunt zijn. Hoe kunnen we over andere mensen denken als we geen gastvrijheid in onze filosofie hebben? Als we geen gemeenschap hebben om mensen in op te nemen? Wij denken in termen van vrijheid en gelijkheid, maar alleen voor het individu.
Als we verder dan het Europees continent denken zien we landen waar de gemeenschap, solidariteit en gastvrijheid onuitwisselbare waarden zijn. Senegal en Gambia (ook wel bekend als de ‘the smiling coast of Africa’), voormalige Franse en Britse koloniën in West-Afrika kennen een geschiedenis van gastvrijheid. De grootste stam in dit gebied (inclusief Mauritanië) zijn de Wolof. De Wolof is een stam, maar ook een taal die in de hele regio wordt gesproken voor politieke en economische zaken. Stammen trekken zich niets aan van de landsgrenzen die zijn getrokken door de latere kolonisator.
De Wolof kennen een eeuwenoude geschiedenis die begint in de 12e eeuw met een groot rijk tussen de 14e en 16e eeuw in wat nu Senegal heet. Het Wolof rijk bestond uit satelliet staatjes en handelde zowel met andere stammen als Europese landen, zoals Portugal, Nederland, als Arabieren (later bekeerden de Wolof zich tot de islam). Kortom, het gaat om een groot rijk met veel invloeden van buitenaf. Gezien deze geschiedenis is het niet zo verwonderlijk dat de Wolof met een term zijn gekomen om te zorgen dat de eenheid van het volk behouden blijft: teranga. In Wolof betekent teranga zoiets als gemeenschap, gastvrijheid en solidariteit (het is lastig te vertalen, net zoals onze ‘gezelligheid’).
Teranga nodigt uit tot romantiek, tot exotisme en houdt een risico in om geconceptualiseerd te worden terwijl het gaat om een praktisch, gemeenschappelijk handelen. Hoe kunnen we van Afrikaanse levenskunst leren met respect en zonder het te verwesteren? Het begint ermee om er geen academische filosofie van te maken die getekend wordt door een geschiedenis van hyperspecialisatie en eindeloze dialectiek. Ooit hield de Westerse wijsbegeerte een levenskunst in, iets wat Europa van nu verloren lijkt te zijn geraakt. Teranga is een Senegambiaanse levenskunst, zoals ook ooit de Westerse filosofie een levenskunst was, bijvoorbeeld in de klassieke oudheid. De geschiedenis beweegt en vervormt en dat geldt ook voor teranga. Teranga is omgebouwd van het oude, grote Wolof rijk naar de eenentwintigste eeuw als onderdeel van Senegalees en Gambiaans zelfbewustzijn.
De eerste president van onafhankelijk Senegal, Leopold Sedar Senghor, was staatsman, denker en dichter. Senghor sloeg een brug tussen het opkomende nationalisme, een teken van emancipatie en zelfstandigheid van het onafhankelijke Senegal, en aan de andere kant de oude kolonisator, de Fransen, die ze te vriend wilden (en nog steeds willen) houden voor economische en militaire belangen (Senegal is in de regio een zeer stabiel en vreedzaam land waar tegenwoordig veel internationale ‘ngo’s’ zetelen). Bovendien schreef Senghor gedichten in het Frans en was hij bevriend met vooraanstaande Parijse kunstenaars. Onder Senghor werd 25% van de staatsuitgaven van de jonge republiek aan kunst en cultuur besteed. Senghor wilde een Afrikaans-Europese Unie.
De brug tussen Senegal en Frankrijk was voor Senghor het begrip‘Africanité’: het nieuwe zelfbewustzijn van een onafhankelijk continent met een eigen traditie en cultuur waar men trots op is, vermengd met de literaire en academische kennis van Frankrijk (wat Senghor ook gevoelig maakte voor kritiek: hij zou onvoldoende afstand hiermee nemen van de onderdrukking van de oude kolonisator). Africanité is een pleidooi voor de eigenheid van de vele volkeren die Afrika kent. Teranga en de opleving van teranga in de twintigste en de eenentwintigste eeuw, van een blijmoedig nationalisme tot het welkomstslogan voor toeristen, is een illustratie van Africanité. Teranga is het delen van het avondeten met een voorbijganger, het vieren van elkaars feesten als christen of als moslim. Teranga is vrede en acceptatie.
Teranga illustreert het verschil tussen het Westen en Afrika. Waar het Westen uitgaat bij de vreemdeling van vijandigheid of van illegaliteit, gaat Afrika uit van gastvrijheid. Een fundamenteel verschil dat wijst op een geheel ander wereldbeeld. Volgens Senghor is Europa altijd uitgegaan van een dualisme tussen hoofd en lichaam terwijl de Afrikaan geen onderscheid kent: ‘By tradition the African lives off the soil and with the soil, in and by the Cosmos. He is sensual, a being with open senses , with no intermediary between subject and object, himself once subject and object’. (…) He feels more than he sees, he feels himself’ (p. 207 Rabaka 2015).
De opdracht die Senghor zichzelf had gegeven was om als humanist die in Frankrijk was opgeleid zijn land een nieuw zelfbewustzijn te geven. Teranga vindt zijn oorsprong in het Wolof en is gericht op de ‘toebab’, de witte, de vreemdeling, want het was de Fransman die als gast werd opgenomen in de gemeenschap. De Europeaan, de toebab, ervaart de teranga, de gastvrijheid. De vraag is alleen of de Westerling de gastvrijheid kan verstaan. De vertaalbaarheid van Afrikaanse levenskunst is misschien wel onmogelijk: ‘Black literature in the French language is technically feasable (…) but such literature wouldn’t know how to express our soul. There is a certain flavor, a certain odor, a certain accent, a certain black timbre, which couldn’t be expressed on European instruments’ (Markovits 1969, p. 62). Vandaar dat Sengor pleitte voor een tweetaligheid, Frans en Wolof, om de ‘genius van de zwarte ziel te beschrijven’.
De gemeenschap heeft de gast niet te vrezen, want de gemeenschap is het zwaartepunt waar ieder mens naar toe wordt getrokken. Er is geen verdeling tussen ‘wij’ en ‘zij’: er is alleen een ‘wij’ en daar hoort de ander ook bij. Een confrontatie met een andere levenskunst is een confrontatie met je eigen denken. ‘Teranga’ zegt een Westerling niet veel, des te meer zegt ‘teranga’ iets over hoe we in het Westen denken. In onze vrijheid zijn we eenzaam. Gemeenschapszin hoort bij de groep, vrijheid bij het individu. We betalen onze vrijheid in eenzaamheid. Een eenzaamheid die niet alleen door ouderen wordt gedragen, maar ook door de nieuwe generatie. Hoe kunnen we over gemeenschap denken als we geen gastvrijheid kennen in ons denken.